‘Dit was nooit de bedoeling van ons beleid’
Harmen Harmsma is directeur-generaal van DUO, de organisatie die onder andere verantwoordelijk is voor het toekennen van studiefinanciering. Een paar jaar geleden kwam aan het licht dat de manier waarop de uitwonendenbeurs werd gecontroleerd, kon leiden tot indirecte discriminatie. Uit het algoritme dat bepaalde wie er werd gecontroleerd, kwamen onbedoeld vooral studenten met een migratieachtergrond naar boven drijven. Momenteel is de organisatie bezig met het uitvoeren van een herzieningsopgave.

Wat dacht u toen bleek dat dat DUO onbedoeld mogelijk indirect discrimineerde?
“In eerste instantie denk je: Dit kan toch niet? We hebben dit proces zo zorgvuldig met elkaar ingeregeld. We hebben er voortdurend op gelet dat we niet discriminerend bezig waren, door niet te kijken naar achternamen of afkomst. De verrassing dat het mogelijk toch tot indirecte discriminatie heeft geleid, was daarom groot. Dit was en is nooit de bedoeling van ons beleid.”
Wat hebben jullie gedaan, toen het besef indaalde dat er iets was misgegaan?
“De conclusie dat we iets te herstellen hadden vanwege dit algoritme, was gauw genomen. Maar dat is maar een deel van waar je mee aan de slag moet. We hebben óók, na de constatering dat we gediscrimineerd hadden, gesprekken gevoerd met studenten en oud-studenten die een uitwonendenbeurs hadden ontvangen of nog ontvingen. Dat waren zeer indringende, maar tegelijkertijd ongelooflijk mooie gesprekken. Mooi, omdat er ook vanuit deze groep een enorme drive was om ons te helpen de controles beter vorm te geven. Bijna 1000 studenten hebben zich hiervoor actief aangemeld! Het grootste deel van deze gesprekken ging helemaal niet over of er iets gecompenseerd moest worden, maar over de verbetering van het stelsel.”
U vertelt ook dat het indringende gesprekken waren. Wat is u het meest bijgebleven?
“De studenten die we hebben gesproken, hadden veelal een migratieachtergrond. In de gesprekken bleek dat zij een diepgeworteld gevoel hebben dat ze vaak het slachtoffer zijn van controles door de overheid. Dat heeft me wel geraakt. Tegelijkertijd kunnen we met onze verbeteringen alleen dat gevoel niet wegnemen. Dit is een groot vraagstuk waar we breder binnen de overheid iets mee moeten. Voor ons is het in ieder geval reden geweest om bij onze dienstverlening nog sterker de vinger aan de pols te houden en voortdurend te onderzoeken hoe burgers beleven wat we aan het doen zijn.”
U bent samen met een aantal andere bestuurders van verschillende ministeries lid van de stuurgroep van het programma ‘Erkenning en Herstel’ en daarmee ook medeverantwoordelijk voor het verder vormgeven van het programma. Wat hoopt u dat het programma de komende jaren zal opleveren?
“Ik zie dat het heel erg nodig is om van elkaar te leren. Het programma kan helpen om de lessen te oogsten en de verbinding te leggen tussen de verschillende organisaties. Zodat je het als overheid steeds beter kunt doen. Daarbij denk ik ook dat het belangrijk is om tot een afwegingskader te komen dat overheidsbreed kan helpen bij het bieden van erkenning en herstel. En dat is nog best een puzzel. Want aan de ene kant moet zo’n kader niet op een zwart-wit manier naar de opgave van herkenning en herstel kijken, maar aan de andere kant is het ook belangrijk om duidelijk te maken waar de grenzen liggen van wat de overheid kan doen in het bieden van erkenning en herstel. Het betrekken en meewegen van álle perspectieven helpt bij het leggen van die puzzel.”