Een persoonlijke reflectie > stilstaan bij de waan van de dag

Waarom werken we zo vaak in de waan van de dag en lukt het ons niet goed om ons op de lange termijn te richten, terwijl dat laatste wel van ons wordt gevraagd en velen van ons daar zelf ook behoefte aan hebben? Dat was de centrale vraag in een column van EZK-collega Margje de Mik, die een tijdje geleden op het intranet van EZK stond.

Hier volgt een persoonlijke reflectie van DenE-collega Winnie Hänschen op de ontmoeting die het Hannah Arendt Podium op 1 juni jl. rond deze vraag organiseerde.

Wat heb ik nou eigenlijk echt gedaan vandaag? Ik vroeg het me af terwijl ik meedeed aan het Hannah Arendt Lab over de Waan van de Dag. Niet omdat ik bij Dialoog en Ethiek werk en daarom nu de hele dag kritische vragen stel over mijn werk; de vraag werd ingegeven door Margje van EZK, die een column schreef over de waan van de dag en ons in het Hannah Arendt Lab dwong stil te staan bij die waan.

Of misschien moet ik zeggen: stilstaan bij de emotie rondom het geleefd worden in je werk, door alles wat ‘ertussendoor’ komt, waardoor het lezen van wetenschappelijke bundels over je vakgebied, de langere termijn en de bezinning er bij in schieten. Immers, de Tweede Kamervraag moet NU beantwoord worden. Dat blijkt ook wel uit de eerste kernwoorden waar mensen mee komen wanneer ze worden gevraagd even stil te staan bij de uitdrukking waan van de dag. Korte termijn komt het vaakst langs, gevolgd door woorden die allemaal in hetzelfde klankregister spelen: vluchtig, snel, suboptimaal, verspilling, onbegrensdheid, oppervlakkig. U snapt het idee.

Zo’n klankregister is mijns inziens precies waarom het waardevol is om af en toe even stil te staan bij een term, en de woorden die je daarmee associeert. Het is een oude oefening, die bij de ethische reflectie ‘begrippen begrijpen’ heet, maar ook in het schrijven en dichten gebruikt wordt, om beelden op te roepen en associatief te denken. Immers, ‘de waan van de dag’ is maar één uitdrukking, maar al die woorden bij elkaar roepen iets op dat veel beklemmender is, negatiever en daarmee veelzeggender dan de uitdrukking in z’n eentje is. En daarmee opent het de deur om je bijvoorbeeld eens af te vragen: is de waan van de dag altijd negatief?

“Nee,” zegt iemand, “het is ook fijn om allemaal vinkjes te kunnen zetten”. Ikzelf bracht in dat ik het ook wel eens heel lekker vind; iets dat je helemaal opslokt, waardoor je met enorme focus en flow aan het werk gaat op alleen maar dat ene ding. Just en Bas, de begeleiders van dit Lab, vragen ons een herinnering op te halen aan een situatie waarin je volledig opging in de waan van de dag, en daarvoor een titel te bedenken waarin je dat verhaal vertelt. Omdat ik wel wist dat we met veel beleidsambtenaren aan tafel zaten besloot ik iets te kiezen dat niets met de ambtenarij te maken had, om te kijken of daar dan andere perspectieven uit voortkwamen. Ik koos voor de titel: ‘De dag dat iemand van het dak sprong en ik voor alles en iedereen moest zorgen’, omdat ik geen enkele dag kan bedenken waarin dat wat er toen en daar gebeurde belangrijker was en meer aandacht behoefte. En het gek genoeg meer saamhorigheid bracht dan de gemiddelde banale werkdag waarop je tijd hebt een goed gesprek met elkaar te voeren (“Nee, maar hoe gaat het nou écht?”)

In een subgroepje bracht ik mijn titel in, waarbij mijn gesprekspartner allereerst zijn empathische kant toonde, door aan te geven dat het wel heel heftig was, wat ik had meegemaakt. Alsof hij dacht dat zijn voorbeeld er dan niet meer toe deed? Dat zei hij niet, dat denk ik nu. Hij zei wel: “Is het de waan van de dag? Volgens mij is dit gewoon een crisis?” en die vraag is mij het meeste bijgebleven. Met name omdat de deelnemers van het lab juist aangaven zelf veel urgentie te voelen bij wat hen opslokte in de waan van de dag. Er werd gesproken over adrenaline, over door moeten, alles moeten laten liggen om de focus te leggen op dit ene ding. Niet heel anders dan mijn ‘crisis’, die waan.

Richting het einde van de sessie gaat het gesprek meer over gezien en gehoord worden; dat alles wat van je wordt gevraagd in die waan (even meelezen op een kamervraag, input op een urgente nota etc.) niet altijd in het stuk terechtkomt. Dat je niet altijd op de meest recente versie meeleest en je feedback dan niet wordt meegenomen. Je verspilt je tijd, en het voelt alsof jouw tijd niet op waarde wordt geschat. Iemand zegt: “je moet het misschien maar gewoon laten, al die input die van je gevraagd wordt. Of je geeft het en dan accepteer je dat er misschien niets mee gedaan wordt.” Kortom, zorg voor jezelf en je eigen grenzen. Heeft dat alleen nog met de waan van de dag te maken, of hebben we het nu ineens over de dynamiek op de werkvloer an sich? “Wanneer laat je dingen los?” “Mag iemand dit bij mij over de schutting gooien?” “Wie is hier eigenlijk verantwoordelijk voor?” “Processen voor afstemming zijn niet goed ingericht.” Ik hoor het allemaal voorbijkomen in het Lab, maar ik hoor het ook in de wandelgangen op kantoor.

Aan het eind van die middag loop ik al mijmerend naar het station, en passeer een jonge man die Ice Ice Baby luid afspeelt vanaf zijn telefoon, en lacht met zijn vrienden. Ja, ja, denk ik. Stop, collaborate and listen, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar toch, vraag ik me af, zit de echte crisis niet in het accepteren van die onbeantwoorde vragen en de niet goed ingerichte processen. Is dat, meer dan de Kamervraag die je probeert te beantwoorden, niet de echte waan van de dag waarin je je zo gemakkelijk laat meezuigen? Wanneer zou ik met mijn vuist op tafel slaan en eisen dat we een goed gesprek voeren over hoe we de dingen nu eigenlijk doen, en waarom? Zou ik dat überhaupt doen? Ik heb geen antwoord. Ik heb vooral gedachten als: ja, dat is toch veel te spannend, ik heb geen idee wat er gebeurt als ik dat doe, wat zullen ze wel niet denken? Geen antwoorden, wanneer ik door de schuifdeuren het station binnenloop, maar wel gedachten en misschien toch ook een nieuwe ambitie.